Naar een samenwerkingsschool

Hoe kom je tot een samenwerkingsschool? Hoe kan een samenwerkingsschool er in de praktijk uitzien? Ervaringsdeskundige Greetje Geluk-Westerman bezocht de afgelopen periode verschillende scholen van L&E en VCPO om ouders en medewerkers hierop een antwoord te geven. Als voormalig directeur van Samenwerkingsschool Op Wier in Ezinge maakte ze dit proces in 2005/2006 van dichtbij mee. In gesprek met Greetje over de vragen omtrent samenwerkingsscholen.

Greetje Geluk SDO1286

Greetje Geluk-Westerman

Waar begin je als je twee scholen met verschillende identiteiten bij elkaar wilt brengen?

Allereerst moet er intern, met de mr en het team, gesproken worden over de noodzaak. Door dalende leerlingenaantallen kan het voor een school bijvoorbeeld lastig worden om de kwaliteit te borgen. Omdat je combinatiegroepen van drie leerjaren moet vormen. Probleem van een kleine school is ook dat kinderen er weinig leeftijdsgenootjes treffen waarmee ze kunnen optrekken. Helemaal urgent wordt samenwerking wanneer een school onder de opheffingsnorm dreigt te komen.”

En als de noodzaak voor alle partijen duidelijk is geworden?

“Dan stelt het bestuur een procesbegeleider aan, die samen met de betrokken partijen (bestuurders, directeuren, mr’en, teams) het stappenplan naar de samenvoeging, met een tijdslijn, uitzet.”

Kun je een aantal belangrijke stappen noemen die in Ezinge zijn doorlopen?

“Een van de belangrijkste stappen was, dat ouders van beide scholen in gezamenlijkheid de bouwstenen aanreikten, waaraan de samenwerkingsschool moest voldoen. Bouwstenen waren bijvoorbeeld ‘respect’ (denk ook aan respect voor elkaars identiteit), ‘vertrouwen’, ‘openheid’ en ‘gelijkwaardigheid’. Deze bouwstenen hebben ze samen in volgorde van belangrijkheid gezet. Vervolgens hebben de teams er met elkaar handen en voeten aan gegeven. In onder andere de visie, de onderwijskundige aanpak en de schoolorganisatie. Een klankbordgroep van ouders heeft de teams ondersteund bij de vormgeving van beide identiteiten in de school.”

Kun je meer vertellen over wat de klanbordgroep precies deed?

“De belangrijkste onderwerpen voor hen waren de frequentie en de organisatie van de lessen voor levensbeschouwelijk onderwijs (levo-lessen), de vieringen, de keuze van methodes, en de communicatie erover naar ouders. De klankbordgroep werd later de identiteitscommissie. De identiteitscommissie bewaakt de identiteit van de school als samenwerkingsschool en heeft onder andere een adviserende rol.”

Waarin kwamen de twee scholen in Ezinge met betrekking tot identiteit overeen?

De mensen stonden voor dezelfde waarden en normen. Mooi was dat de verschillen in overtuigingen en inspiratiebronnen als een geweldige kans gezien werd om bij kinderen kennis en begrip te ontwikkelen voor de verscheidenheid aan identiteiten. In de visie op onderwijs en opvoeding neemt identiteit dan ook een belangrijke plaats in. Het belangrijkste uitgangspunt daarbij is: principiële gelijkwaardigheid van en respect voor de godsdienstige of levensbeschouwelijke achtergrond van ouders, leerlingen en personeel.”

Hoe zie je dit in het Ezinger onderwijs terug?

“Naast aandacht voor het unieke van elk kind, wil de school dat kinderen leren rekening met elkaar te houden en leren samenwerken, met respect voor verschillen. Dit zie je dan ook in het hele onderwijs terug. Daarnaast wordt in het onderwijsaanbod nadrukkelijk rekening gehouden met de verschillende achtergronden als het gaat om godsdienst en levensbeschouwing. Verder wordt inspraak en betrokkenheid van ouders via de identiteitscommissie en de medezeggenschapsraad zeer serieus genomen.”

Welke verschillen waren er, waarvoor een oplossing gezocht moest worden?

“De openbare school kende voor de groepen 7 en 8 Godsdienstig Vormings Onderwijs (GVO) en Humanistisch Vormings Onderwijs (HVO). Dit werd gegeven door speciale vakdocenten. Op de christelijke school werd door alle leerkrachten in de groepen 1 t/m 8 (meestal) vijf keer per week godsdienstonderwijs gegeven. Door onder andere te bidden, bijbelliederen te zingen en bijbelverhalen te vertellen. De leerkrachten van de openbare school waren niet gewend om levensbeschouwelijke lessen te geven.”

Hoe is dat opgelost?

“De leerkrachten van de openbare school gaven aan dat zij geen bijbelverhalen wilden vertellen. Maar zich wel, in samenwerking met de HVO- docent, wilden inzetten voor de openbare levo-lessen. Drie keer per week worden voor de groepen 1 t/m 8 nu openbare en christelijke levo-lessen gegeven. Ouders en kinderen kunnen jaarlijks kiezen welke van de twee ze willen volgen. Dit wordt vastgelegd in een contract. Voor het ontwikkelen van begrip voor elkaars identiteit worden onder andere door de midden- en bovenbouwgroepen regelmatig thema’s met elkaar voorbereid en aan elkaar gepresenteerd.”

Dus uiteindelijk waren er niet veel verschillen?

“Nee, niet echt. Wat ook geholpen heeft is dat de mensen er constructief in stonden. Oftewel, er samen sterker uit wilden komen. Natuurlijk moet je mensen de tijd geven om in elkaars identiteit en uitingsvormen te groeien. Het is toch een andere taal die je spreekt. Bij een proces van samenvoeging is het vooral belangrijk dat je behoedzaam en transparant te werk gaat. Dus de dingen niet forceert en blijft aangeven hoe en waarom je iets doet.”